terug naar index

 

1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

8

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

9

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

10

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

11

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

12

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

13

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

14

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

15

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

16

 

Vergane taal

Eindelijk bereik ik jullie. Van heel ver weg, na tientallen jaren wil ik jullie nu weer begroeten. Ik weet niet of jullie mij nog herinneren, hoe jullie mij nog herinneren. Sommigen van jullie waanden mij wellicht dood, en schrikken nu, anderen waren mij allang vergeten; heel misschien vroegen enkelen zich af hoe het met me ging, en kijken op van mijn bericht, al of niet aangenaam verrast. Ik ben verder van jullie verwijderd dan ooit. De tijd dat we elkaar niet gezien hebben, is inmiddels langer dan de tijd dat we elkaar hebben gekend. Ik leefde in jullie midden en zag jullie regelmatig en we hadden goed contact. Daar kunnen jullie anders over denken, maar zo heb ik het in elk geval altijd beleefd, en ik heb het altijd zo bedoeld.
Intussen begrepen we elkaar niet. Is dat belangrijk? Als vrienden vonden we elkaar in een gedeelde liefde voor spannende kunstuitingen, de nieuwste schrijvers en historische verkenningen, en eropuit trekken naar afgelegen streken, of soms nachten doorhalen in de stad. Natuurlijk, de meesten van jullie kregen kinderen, en bij zo’n warm familieleven kun je je niet meer eindeloos aan je grillen overgeven. Van jou, Tanneke, ben ik blijven houden, ook toen we elkaar lichamelijk niets meer konden bieden, en of dat nou aan jou lag terwijl ik naar je verlangde, of precies omgekeerd, dat doet er waarschijnlijk niet zoveel toe. Je hebt zoveel jaar genot van elkaar, en daarna is het op. Voor de lust moet iets anders in de plaats komen, maar er komt niet iets voor in de plaats; je doet het gewoon voor minder. En uiteindelijk doe je niets meer samen, omdat je er niet meer bent. Ik, tenminste, ik ben er niet meer. Ik ben te ver afgedreven.

Ik schreef zojuist dat we elkaar niet begrepen. Jullie vonden mij afwezig, in alle mogelijke betekenissen van het woord. Ik zat altijd met mijn hoofd in de wolken. Ik op mijn beurt kon me storen aan jullie huiselijkheid, de gehechtheid aan familie en dingen die in de buurt gebeurden. Ik kreeg last van ademnood, bij jullie op bezoek in de huiskamer of in de krappe tuin. Toch waren we heel goede vrienden, en dat zijn we, als ik het mag zeggen, nog steeds. Ik geef toe: het is lastig om die gedachtegang vol te houden als je elkaar vijfentwintig jaar niet hebt gezien. Maar, alles van elkaar weten en elkaar heel goed aanvoelen, is een benijdenswaardige omstandigheid. Zo zie ik dat nu. En nu mis ik jullie. Ik wilde op het laatst niet dat jullie verder tot mij doordrongen; ik begreep mezelf niet meer, en ik probeerde met mezelf in het reine te komen - vergeefs. Ik had genoeg van jullie, maar ik was ook klaar met mezelf.

Afstand in tijd en fysieke verwijdering zijn gunstige voorwaarden voor nostalgische gevoelens van vriendschap, tot ziekmakende heimwee aan toe. Ik mis jullie soms verschrikkelijk.

De mannen hier in Oost-Afrika hebben een air van kracht, rust en wijsheid. En de vrouwen zijn mooier dan waar dan ook. Het land is woest en opwindend. Vaak is het niet te harden, zo heet en droog als het hier kan zijn. God, ik zou er wat voor geven om nog eens langs een poldervaart te fietsen, het frisse groene gras te zien en slap te lullen met Helmert, met zijn melige humor. Zelfs het dreinerige gezijk van Teun altijd, daar zou ik nu van opknappen.

Jullie zullen me waarschijnlijk nooit meer zien. Ik kan niet meer terug. Ik heb hoog ingezet, gegokt en ik heb verloren.

Zoals jullie weten, was ik vanwege mijn baanbrekende taalkundige werk veel gevraagd door overheden. Mijn wetenschappelijke aanpak en vindingrijkheid in de automatische vertaling leverde me een klein fortuin op aan wereldwijde patenten. Maar dat was me niet genoeg. Ik wilde verder en dieper. Het ging mij erom de bevolking, het bedrijfsleven en de overheden van aangrenzende gebieden met uiteenlopende talen met elkaar in contact te brengen.

In de verschillende landen van in de Hoorn van Afrika is de bevolking samengesteld uit twee of drie verschillende stammen - om een in onbruik geraakte koloniale term te gebruiken - met elk hun eigen cultuur en vooral hun eigen taal. Dat was voor de verschillende overheden niet meer te handhaven in deze tijd, in het tweede kwart van de eenentwintigste eeuw, of het nou om een moderne multiculturele democratie gaat of een repressieve monoculturele dictatuur. In het eerste geval moeten alle media in de uiteenlopende plaatselijke talen beschikbaar zijn, in het andere moet het afluisteren van de verschillende groepen door simultane vertaling worden ondersteund.

Ik had zelf de op te zetten vertaalfaciliteiten voor de regeringen van Ethiopië, Somalië, Soedan en Kenya voorgefinancierd; ettelijke tientallen miljoenen via subsidies van de Europese Unie en van een paar nationale regeringen, maar voor een groot deel ook met leningen op de internationale geldmarkt, vaak op naam van de wetenschappelijke instellingen, maar ook voor een behoorlijk deel op persoonlijke titel. Ik ben zelf geen groot kenner van Amhaars, Oromo of Tigrinya, maar ik kom met mijn Arabisch een heel eind. Mijn werk bestaat vooral uit het coördineren van eerste-taalsprekende vertalers in het veld. En ik ben afhankelijk van databanken vol taalkundig materiaal, en de geluidsbestanden van alle klanken in alle mogelijke stembuigingen, in alle uiteenlopende accenten. Dat moest allemaal eerst worden verzameld en samengesteld. Ik kon al wel beschikken over een aantal plaatselijke connecties, en kon ook veel uitbesteden, toch moest ik zelf nog veel mensen in het gebied zelf werven, testen en opleiden.

Het werk was een goed eind op weg toen in Ethiopië de grote stammenoorlog van 2025 uitbrak. Het vertaalwerk zou ook in die rampzalige situatie, juist in die rampzalige situatie, nog van grote betekenis geweest hebben kunnen zijn, maar er was geen eenheidsstaat meer over, laat staan een regionaal internationaal conglomeraat, om de investering te kunnen terugverdienen en om mij uit te betalen. En de zoveelste golf van de pandemie, al een aantal jaar geleden begonnen en steeds weer opkomend, geeft vooral in deze gebieden telkens weer duizenden doden, en enorme economische stagnatie. Bij banken en particulieren heb ik zoveel schulden dat ik dat in mijn leven nooit kan terugverdienen. Ik zit niet gevangen in een cel, en ik draag ook geen enkelband. Maar ik ben de enige blanke die in dit gebied is overgebleven, en ik was al een nationale bekendheid op het moment dat ik werd ingevlogen. De politie houdt me in de gaten, volgt al mijn bewegingen.

Niemand is nu nog geïnteresseerd in mijn taalkundige werk. Ik kan me achteraf zelfs afvragen of er werkelijk veel mensen hier geweest zijn die authentieke belangstelling hadden voor de vernieuwende vertaaltechnieken en interregionale samenwerkingsverbanden, of dat ze gewoon erop hoopten dat ze konden profiteren van opdrachten.

Vertalers die voor mij werkten hebben tonnen achterstallig loon van mij tegoed, en bij elkaar zullen ze miljoenen aan toekomstige inkomsten derven. Zelf zit ik voor grofweg vijfentwintig miljoen dollar in het schip.

Wat zit ik hier te zeuren over een beetje geld. Geld blijft bestaan, terwijl mensen leven, ziek worden, sterven en verteren. Met het geld gaat het altijd goed. Je kunt een bom onder een berg van een miljoen dollar laten ontploffen, maar je krijgt het niet kapot: je gaat de brokstukken, de munten, verzamelen, en langzaam wordt het weer heel.

Maar ik heb mensenlevens laten exploderen. Ik heb mensen dood laten gaan - nog net niet met eigen handen omgebracht. Ik heb gemeenschappen doen versplinteren. Families, gezworen kameraden - ze dreven als in vluchtelingenbootjes uit elkaar, en ik ben in mijn luxejacht zonder te kijken langsgevaren alsof ik ergens anders was. Beleid van regeringen en mijn zakelijke belangen gingen goed samen met moordlust van bevolkingsgroepen. Iets geven om mijn medemensen, het kwam me soms gewoon even niet goed uit.

Mijn liefhebberij, zoals ik dat in mijn jeugd noemde, of ook wel mijn passie, zoals dat tegenwoordig door weldoorvoede vrouwen van middelbare leeftijd wordt genoemd, dat waren de vreemde talen.

Eind jaren zeventig kwam ik als student taalwetenschap in Amsterdam terecht. Inmiddels sprak ik al talen als Italiaans en Zweeds op een enigszins praktisch niveau, en begon ik voorzichtig met Turks en Japans. Als ik ’s avonds niet op mijn gehuurde zolderkamertje in de Kinkerbuurt zat, dan schuimde ik de kroegen af, en ontmoette ik buitenlandse jonge vrouwen. En de rest ging vanzelf. Die rest kan twee verschillende dingen betekenen, de liefde en de seks enerzijds en anderzijds de beheersing van haar taal; en met een beetje geluk alle twee tegelijk.

Ik was ook zo gis om mij de toen in zwang rakende ‘personal computer’ eigen te maken. En ik leerde programmeren. Het in elkaar flansen van vertaalprogramma’s voor de talen die ik kende, was onbeholpen, maar dat was het vooral omdat de stand van de techniek toen nog onbeholpen was - aan mij zou het niet liggen.

Mijn grote liefde was de vreemde talen, maar ‘grote liefde’ heeft toch heel vaak betrekking op wat een man voor een vrouw  kan voelen. Niet zo vreemd dat die twee toepassingen van de liefde bij mij door elkaar liepen: ik werd verliefd op een vrouw die Fins sprak. Als ze gewoon uit Vleuten of uit Houten kwam, had het dan iets hebben kunnen worden? En je zou denken dat een vertaalmachine daar niet tussenbeide kan komen.

Maar dan kan er nog een heleboel tussenbeide komen, zoals: de afstand tussen Nederland, of waar ik me ook ophield, en Finland, waar zij toch naartoe terug wilde. Met het kind dat ze van me had. De mensen en dingen waar ik me mee bezig hield, begonnen al uit elkaar te vallen. Ik was vader, maar het kind zag ik niet meer; over de vrouw praat ik al niet meer.

Jullie, mijn vrienden, nog van mijn school- en studietijd in respectievelijk IJsselstein, Utrecht en Amsterdam, jullie ben ik nog lang blijven zien, en later nog een tijd blijven beeldbellen of schrijven. Maar gaandeweg zagen we elkaar niet meer, en dreven we tenslotte uit elkaar. Dat was maar beter zo. Zo hoefden we elkaar niet meer te bedriegen en pikten we niet langer elkaars geliefden af. Theo, ik heb Tanneke bij je weggekaapt, jij kon me allang niet meer zien of luchten, maar Tanneke inmiddels ook al niet meer, en met jou, Theo, kan ik inmiddels alweer praten. Heel misschien kan ik met jou, Tanneke, te zijner tijd, ook weer praten, denk je niet? Meer dan dat zal het zeker niet meer worden.

Praten is ook in veel gebieden waar ik in mijn leven terecht ben gekomen, niet bepaald vanzelfsprekend. Vanzelfsprekend… Prachtig woord. Eigenlijk niet één woord, het is een halve zin, of twee derde van een zin; een samengesteld predikaat, taalkundig gezegd. We gebruiken het meer in de negatieve dan in de positieve zin. Er is ook niet veel vanzelfsprekend. De talen in Oost-Afrika, die spreek je ook niet vanzelf, als je er niet vandaan komt. Het zijn er ook teveel.

Er is een taal, het Yakuu, en die heeft vier sprekers. Ik ken ze alle vier persoonlijk. Maar het is tien jaar geleden dat ik ze zag, en ze waren niet jong, en ik verwacht niet binnenkort weer in dat gebied te komen. Als die mensen er niet meer zijn, dan is ook de taal vergaan.

Maar praten was wel mijn bestaan, al liet ik het aan anderen over, met hulp van mijn techniek. Met het aanbreken van het nieuwe millennium maakte mijn bedrijf een enorme ontwikkeling door, eerst technisch, vervolgens qua grootte, en tenslotte financieel. Ik reisde enorm veel rond. Ik had een flinke terreinwagen waarin ik ook wel wat apparatuur kon verslepen. En ik kon erin slapen.

In 2000 kwam ik in Eritrea. Het had zich zeven jaar daarvoor losgevochten van Ethiopië, waarvan het tot dan toe een provincie was geweest. In de tussentijd was er nog een grensoorlog met Ethiopië geweest. Toen ik daar kwam, was het land nog in een euforische stemming: vrij, net onder het juk van de grote machtige broer vandaan. Het had als zelfstandig land weer oorlog met de vroegere bezetter gevoerd, en het was er niet veel slechter uitgekomen, leek het. Dat woord ‘leek’, dat was in meerdere zin heel toepasselijk - voor de situatie, en voor mij. De situatie was nieuw, en onzeker, en ik was nieuw in het land.

Machinale vertaling stond toen nog in de kinderschoenen. Er viel nog niet mee te verdienen, en er moest nog veel geïnvesteerd worden. De kost gaat voor de baat uit. Wel wilden veel jonge mannen en vrouwen in dit nieuwe jonge land Engels tolk-vertaler worden, of gewoon goed Engels leren. Ik kon voorzien in de opleiding, als ik tenminste ook kon rekenen op enkele tientallen tweetalige Eritreërs, om te werken als docent tolken en vertalen. Uiteraard zou die opleiding gevestigd worden in de hoofdstad Asmara. Europese ontwikkelingsfondsen zouden goed zijn voor een belangrijk deel van de investering, maar om dat aan te vullen stak ik er ook flink wat eigen geld in. Ik vond het een geweldig avontuur. Een nieuw land, en ik zou het vooruit helpen in de grote wereld!

In Asmara werd Tigrinya gesproken, maar een iets kleiner deel van de bevolking sprak Afar. Tigrinya is verwant aan het Arabisch. Dat heb ik ook geleerd, dus ik pikte mijn Tigrinya wel vlot op. Afar wordt vooral met Ethiopië - de vijand - geassocieerd. Gaandeweg hoor je mensen dat steeds minder spreken. Terwijl de school met mijn hulp een lesprogramma Engels opstelde, hield ik me de rest van de tijd, behalve met het monsteren van de stad en het land, bezig met het invoeren van vocabulaire en grammatica van het Tigrinya in mijn database, met het doel een vlot werkende vertaalmachine in elkaar te kunnen zetten.

Eyob Teklezghi was een boomlange, vrij magere, maar heel energieke gozer, met een brilletje, net over de dertig. Leuke kerel, hartelijk, altijd lachen. Hij was leraar aan een prestigieus lyceum hier in Asmara. Hij wilde dolgraag opleider worden aan een nieuw op te richten tolkvertaler-opleiding, de eerste in het land, volgens hem. Er was trouwens wel een tolkvertalerschooltje geweest, maar de leiding daarvan was Ethiopisch geweest, dus die was na de opstand opgedoekt. Eyob sprak heel goed Engels, maar als je hem niet zou zien (en dat viel niet mee, met zijn postuur en zijn aanwezigheid), dan zou je vanaf de eerste uitgesproken lettergrepen toch horen dat hij van hier was, niet door een accent, maar waarschijnlijk door een andere manier van ademen. Ik heb lange tijd geprobeerd hem te imiteren, en later heb ik nog collega’s in de maling genomen door ze op te bellen en me voor hem uit te geven. Dat kon hij wel waarderen. Eyob had de gewoonte wel ongeveer na elke zin een zogenaamde ‘question tag’ te laten volgen, zoals ‘isn’t it?’, ‘don’t you think?’, en ‘hasn’t he?’. Vaak maakte hij ook combinaties van question tags, zoals ‘didn’t he, don’t you think?’ Een paar van zijn collega’s en ik gingen zijn question tags noteren en verzamelen en onze verzamelingen met elkaar vergelijken, kijken wie de gekste had. ‘Wouldn’t he most definitely?’ bijvoorbeeld. In principe bestaan question tags uit een hulpwerkwoord, een persoonlijk voornaamwoord, en optioneel ‘not’ of ’n’t’, maar hij maakte er een punt van om ze uit te breiden tot halve zinnen.

En dan had je Kibrom Mengsteab, een heel nette beschaafde kerel, iets minder lang, maar wat breder. Iets ouder, net over de veertig. Iets rustiger, altijd gekleed in een mohair trui, of een kabeltrui. De gemiddelde temperatuur is er rond de dertig graden, maar met zijn rust wist je: die zweet geen druppeltje. Hij sprak ook perfect Engels, maar hij was meer een bestuurstype. Hij had massa’s contacten; hij kende iedereen in Asmara en daarbuiten die er iets toe deed. Hij zou het goed doen als bestuurder. Hij moest maar schoolhoofd worden.

De warmste herinneringen heb ik aan Medhanie Gebreab, met haar lange sluike gitzwarte haar, haar kaarsrechte fijne neus. Ze was een verschijning. Ze was heel rustig. Je kon aan haar manier van kijken zien dat ze aanmerkingen had op de voorstellen van de mannen. Je kon soms een beetje de zenuwen krijgen in haar gezelschap. Haar Engels was perfect, ze was een voortreffelijke docent, maar ze zou ook een secretariële functie krijgen.

Er zijn veel gebieden in de wereld waar ik gewerkt heb. Misschien heb ik in Eritrea, afgezien van de weerzinwekkende toestanden aan het eind, de mooiste herinneringen. Misschien was het omdat het land ineens ontstond, en ik deelgenoot kon zijn van de naïeve opgewektheid van die drie mensen met wie ik werkte. Natuurlijk was de kortelings verkregen autonomie ze niet in de schoot gevallen; het was met grof geweld en bloedvergieten verkregen, en het leek zo mooi dat de onderlinge strijd ineens achter ze lag, en er een toekomst gloorde.

De school liep vol met studenten. Er was een bewaker die altijd bij de ingang van de school zat, een rustige en redelijk opgewekte soldaat, Yonas heette hij. Hij werd gestuurd door het leger dat de laatste jaren al wel zichtbaar was in de stad, maar waarvan de aanwezigheid sluipenderwijs toenam. Hij had altijd portofooncontact met zijn eenheid, en soms stond hij met nog een paar maten van hem in het groen gemoedelijk bij de poort te roken. Hij maakte soms een praatje met een student, maar over het algemeen liet hij de schoolpopulatie met rust. Zelf kreeg ik op verschillende groepen ook een paar uur op het rooster. Het is niet mijn vaste nering, maar het is, voor een taalkundige die tot zijn nek in de ICT en in de zaken zit, een feest om de talen te delen met jonge, levendige mensen. In mijn leven geef ik Engelse les aan studenten met de gekste moedertalen, en over het algemeen ben ik al wel ingevoerd in die talen; zo ook hier. En ik word dan steevast lichtelijk verliefd op tenminste één studente. En dat gebeurt hier ook. “Well, Arjo,” merkte Eyob eens op, “it seems that some of the lady students have started to like you, haven’t they really?” Ik wist dat ik ze wel leuk vond; dat ze mij ook leuk vonden, had ik nog niet vastgesteld. “Als ze naar me vragen, Eyob, zeg dan maar dat mr. Samuelsen niet beschikbaar is.” Het kon best zijn dat ze gewoon in hun vrije tijd nog iemand wilden hebben om Engels mee te oefenen, want er was verder niet zo veel gelegenheid in de stad om buitenlanders te treffen.

Op de school hielp ik weer met het databeheer. Een overheidsambtenaar kwam langs; die wilde weten hoeveel Tigrinya-studenten er waren, en hoeveel Afar-sprekende studenten. Daarmee kon ik hem makkelijk helpen. Ik draaide een lijst uit met Tigrinya-studenten en één met Afari-studenten. Niet dat het zoveel verschil maakte. De Afari beheersten de schooltaal, het Tigrinya, ook wel; ze liepen niet achter op hun Tigrinya-medestudenten, sterker nog, ze deden vaak wat meer hun best; het was tenslotte een wat achtergestelde groep; ze waren eraan gewend zich te moeten bewijzen en wat harder te moeten werken. Een andere ambtenaar kwam weer met een vraag over de leeftijd van de studenten. Die kon ik bedienen met een lijst met de geboortedata van de studenten. Ik weet niet of het daar iets mee te maken had, dat een paar maanden later iemand van het districtsbestuur langskwam, en me complimenteerde met mijn kennis en beheersing van de talen van het land; ze waren zo complimenteus. Ik zou tot voorbeeld voor veel Eritrese intellectuelen strekken. Tenslotte vroegen ze mij of ik niet als ambtenaar in dienst van het districtsbestuur wilde treden. Ik kon zelf meebepalen welke functie ik zou bekleden en welk salaris ik kon verlangen. Ik voelde me zeer gevleid maar ik kon uiteraard niet aan hun verlangen voldoen.

Wat betreft mijn situatie, ik had overal waar ik langer dan drie maanden verbleef wel eens wat met een vrouw. Maar het was lastig om verwachtingen te hebben. Het leek erop dat ik nergens wortel kon schieten, met mijn reizende bestaan. Ik had een ruim appartement op een zolder in Utrecht. Soms had ik enorme heimwee. Maar dan was het niet naar die zolder op de hoek van de Biltstraat waar ik nauwelijks iemand kende. Ik kreeg ’s nachts beelden door die wel leken op plekken in Nederland, maar het waren geen plekken waar ik gewoond had.

Intussen maakte ik enorme technische stappen. In Israel waren er collega’s, die erin slaagden om gesproken teksten uit het Arabisch automatisch, weliswaar nog vrij langzaam, om te zetten in het Hebreeuws. Als ik met hen technieken zou kunnen uitwisselen, zou dat in beider voordeel zijn: ik zou bij hen uitvinden hoe je automatisch en on-the-fly gesprekken van de ene taal electronisch in de andere taal overzet. Dat gaat dus direct, maar niet per definitie heel snel; het kan zelfs oneindig traag zijn. Tenzij je gebruik maakt van verschillende processoren in een specifieke schakeling met hoge kloksnelheden. En die had ik nou juist weer tot mijn beschikking.

Ik verliet Eritrea voor een opdracht in Tel Aviv, werk aan algoritmes voor vertalingen tussen het Hebreeuws en Arabisch. Vroeger, als ik los werk deed, dan kon dat vrij makkelijk vast worden. De relaties tussen volkeren waren hechter. De wereld was minder gepolariseerd. Natuurlijk, je had het zogenaamde vrije westen en je had het oostblok “and never the twain would meet”, maar voor die tweedeling in de plaats kwam gaandeweg algehele desintegratie. Als ik een opdracht kreeg voor vertaling tussen twee aangrenzende taalgebieden, moest ik opschieten. Snel, contract voor elkaar krijgen, en dan, snel, binnen de tijd het werk voor elkaar krijgen, voordat ze in de gaten krijgen dat ze eigenlijk niet zo veel belangstelling voor elkaar hebben. En gelukkig, ik kreeg het af, ergens rond 10 september 2001 of daaromtrent.

Terugkijkend vloog ik als de vredesduif zelf met een twijg in mijn bek de volgende dag in zuidoostelijke richting boven oudtestamentisch Israel. Zo ongeveer toen mijn vliegtuig de oostelijke kustlijn van de Rode Zee goed en wel had gekruist, boorde het ene vliegtuig zich in een toren, en toen mijn vlucht de westoever naderde, sloeg het tweede vliegtuig zich in de andere toren. De hel was opengebroken, toen ik veilig op mijn vaste basis bij Asmara was geland. Het was het eerste wat ik zag toen ik in de aankomsthal op een tv-scherm keek. Mijn snavel viel open, het takje viel en werd vertrapt. Ik durfde nauwelijks de bus naar mijn schamele stulpje in of uit te stappen.

Met de staart tussen de benen kwam ik terug in mijn appartement, en verstopte me daar voor de komende dagen. De wereld zou zich snel in twee, of ik weet niet in hoeveel kampen verdelen. Was ik een bewoner van het Midden-Oosten - ik was een vijand van het westen, schuldig. Was ik een westerling, dan was ik altijd al een schuldige voor het oosten. Die aanval was niet voor niets van het oosten op het westen, dat hadden we gewoon nog tegoed. Opdrachten kon ik voorlopig vergeten, niemand interesseerde zich nog voor teksten van de andere zijde. Het was elk voor zich, en God tegen ons allen.

Maar als het donker is, moet er ergens anders ook licht zijn. Waar het goede kwijnt, zal waarschijnlijk het kwaad opbloeien. Ik kon mijn grote gave altijd nog ten kwade aanwenden, als het goede niet gewenst was. In Asmara bestond bij de autoriteiten behoefte aan informatie over bevolkingsgroepen die mogelijk een gevaar vormden voor de binnenlandse veiligheid. Veiligheid was wel het meest gewilde goed in dit nieuwe millennium waarin God zijn aangezicht van de schepping had afgekeerd. Het centrum van het land, de streek rond Asmara, was het gebied van de belangrijkste stam, de sprekers van het Tigrinya. In het zuidwesten had je het gebied van de Afari. De geheime dienst luisterde een aantal individuen in de Afari-streek af. Het is niet dat de geheime dienst geen Afari verstond, maar je wist maar nooit. Voor de zekerheid wilden ze alle gesprekken snel vertaald krijgen. Het internationale begrip ‘security’ werd hier zo letterlijk mogelijk ingevuld. Een dode Afari was altijd veiliger dan een levende.

In die sombere tijd zocht ik mijn oude vrienden weer op. Het zou fijn zijn om Eyob terug te zien, en Kibrom, en de gezellige drukte van de school weer eens om me heen te voelen. Ik kwam terug op de school, maar ik zag Eyob en Kibrom niet. Ik kwam ook niet zo makkelijk de school in. Yonas, de bewaker, had gezelschap van nog vier of vijf militairen. Die wilden me niet zomaar de school binnenlaten, maar Yonas praatte even met ze, en toen was het wel weer in orde. De koele schoonheid Medhanie, was er gelukkig wel. Ze was nu zakelijk leider van de school. Het was zalig haar weer te zien. Ze straalde in haar leidersrol. Gek genoeg maakte het haar charme juist nog brozer en meisjesachtiger. Gelukkig, eindelijk vond ik ook Eyob nog in de school. Hij was in het halve jaar dat ik hem niet gezien had wel wat grijs aan de slapen geworden, maar nog altijd even hartelijk. En Kibrom was nog altijd de rust zelve. Of ze nog wat voor me te doen hadden. Geen grote dingen dit keer; ze teerden nog altijd op de technische faciliteiten die ik in de eerdere jaren voor ze geregeld had. Maar het is altijd fijn als ik toch wat wilde helpen met het computernetwerk. Dat deed ik dus. Ik kwam er soms een middagje helpen, en het kwam ook voor dat ik meer de helft van de week daar druk bezig was.

Het deed me goed. Ik had nu wel een aantal partijen in Eritrea waar ik regelmatig voor opdrachten langs moest. Het nieuwe millennium viel mij persoonlijk en financieel niet slecht, hoewel de schokgolf van 11 september nog flinke breuklijnen in de regio trok. De Golfoorlog maakte in deze context alles wat naar Amerika en naar westers grootkapitalisme riekte verdacht en verwerpelijk. Ik moest ook niet lopen geuren met mijn Israelische opdrachtgevers. Ik richtte me zodoende meer op Europa en verder weg Oost-Azië in.

En ik kwam vaker thuis. Het is alleen raar om Utrecht nog steeds thuis te noemen. Ik zoek mijn ouders op, mijn grote zus en mijn broertje, en een paar oude maten. Maar als ik denk aan de mensen met wie ik op de bank zou willen hangen, zijn het steeds Eyob en Kibrom, en bij Medhanie denk ik ook nog wel aan andere meubelstukken. Aan een tafeltje op een terrasje aan één van de werven langs de Oudegracht, om er één te noemen. En aan nog een ander meubelstuk, wat dacht je? Maar Medhanie is buiten mijn bereik. Of ze is een vrouw gemaakt van een heel broos soort edelsteen, dat meteen uiteenvalt als ik het aanraak.

Ik voel me er niet direct toe aangetrokken, maar in Noord-Europa heb ik klanten waar ik goed verdien, maar waar ik bovendien nog in aanraking kom met technieken die ik nog niet ken. Zo kom ik ook nog wel in Helsinki, niet vaak, met intervallen van gemiddeld acht jaar. En als ik rondloop, ben ik op mijn hoede. Kan ik Jaana hier tegenkomen? Ik zou haar wel herkennen; ik zie haar gezicht nog voor me. Maar dan is er nog haar zoon, die van mij afkomstig is, Matti. Die heb ik niet zien opgroeien; die zou ik niet herkennen. Het is lastig, maar het slijt wel. Langzaam, maar we zijn nu bijna twintig jaar verder; ik was nog zo ontzettend jong toen. Te bedenken dat je een kind hebt terwijl je nog student bent, en vervolgens oud en wijs bent geworden, zonder iets aan je eigen bloed te kunnen doorgeven, zonder in een familieverband te staan, zonder jezelf voort te zetten.

Nu, inmiddels een eindje in de eenentwintigste eeuw, ben ik er zakelijk flink op vooruit gegaan. In het verre oosten kom ik steeds vaker. Inmiddels doe ik heel goede zaken met grote electronica-firma’s. Of liever gezegd, zij doen heel goede zaken met mij. De samenwerking met een flink aantal grote internationale elektronische dienstverleners, allemaal bedrijven die met audio werken, en met data-opslag, veel vertaalbedrijven daarbij, heeft enorme mogelijkheden gegeven voor innovatie. Elektronisch vertalen en direct simultaan audiovertalen is een enorme boost voor de business. Maar het zijn miljoeneninvesteringen geweest, en nu zijn we ook bezig met online vertalen. Een gesprek kan plaatsvinden in Zuid-Amerika, en we kunnen het in China, as-we-speak, in het Chinees vertaald krijgen. Waar we nu aan werken, is twee of meer mensen, aan weerszijden van de wereld, met elkaar in verschillende talen te laten spreken en direct te laten interageren, met videobeelden erbij. In de fantasie is dat makkelijk voor te stellen, maar in de werkelijkheid valt dat om de duvel nog niet mee, als we het hebben over een dun telefoonlijntje en verder door de lucht, terwijl we geen vertraging willen; ik geef het je te doen. Het geheel aan algoritmes zou, als je het zou uitschrijven, ongeveer het hele Oude Testament belopen.

Een paar jaar later moet ik in Kenia zijn. Een week tevoren maak ik de tussenstop in Asmara. Ik land op het mij vertrouwde vliegveld, maar het is rustig, niet veel vliegverkeer, wel militaire kisten die af en aan vliegen. Des te beter, kom ik des te vlotter door. Maar vlotheid en gemak zijn niet langer het doel van de bedrijfsvoering. Er is een andere denkwijze voor in de plaats gekomen. Alle binnenkomende passagiers worden door de douane gecontroleerd en aan een verhoor blootgesteld, ook Eritreërs. Niet alle Eritreërs, valt me op. De Tigriniya kunnen vrij vlot na een gesprekje doorlopen. Maar veel andere Eritreërs of Ethiopiërs zitten te zwoegen en te zweten aan het tafeltje om hun vreedzame bedoelingen duidelijk te maken. Eén keer wordt een man bij zijn bovenarm gepakt en meegevoerd naar een andere kamer; zijn vrouw blijft achter en maakte enig misbaar. Ik moet ook op audiëntie. De militair stelt wat vragen in het Engels, maar ik ga al snel over op het Tigriniya, maar daar schrikt de soldaat even van: een lange, blanke gast met vlasachtig haar die zijn taal spreekt alsof het zijn oude buurman is. Verdacht. Het is niet meer “Welcome back, mr. Samuelsen” wat ik vaak hoorde als ze de eerdere stempels in mijn paspoort terugzagen. Ik moet op een lijst de namen en als het even kan de adressen van twintig Eritreërs uit Asmara opschrijven, om duidelijk te maken dat ik hier goed thuis ben. Een vleiende opdracht, waar ik graag aan voldoe. Naïeveling! Alsof de mogelijkheid niet in iemand op zou kunnen komen dat ze al die mensen thuis opzoeken, en dat die zich moeten verantwoorden over contact met een Europeaan. Ik kan door, maar met het zeer dringende verzoek om me in Asmara op de vijftiende februari te melden,  en dat vervolgens elke twee maanden ter herhalen. Ik probeer hem duidelijk te maken dat ik daaraan niet kan voldoen, omdat ik de Nederlandse nationaliteit heb, alleen nu en dan voor zaken naar Eritrea kom, en niet precies om de twee maanden. In dat geval “moet u telkenmale dat u het land binnenkomt en verlaat, zich bij de militaire post aan de grens melden”.

Een ongemakkelijke rentree, stel ik vast, als ik in een taxi stap en het adres van mijn gebruikelijke hotelletje noem. Maar de chauffeur zegt dat ik achterin moet plaatsnemen, dat ik niet zomaar voorin kan instappen. Wat ik wel gewend was, en wat iets gezelliger is, dat praat wat makkelijker, en je bent wat meer elkaars gelijke. Ook in het hotel waar ze me al lang kennen, moet ik weer papieren invullen, ook weer immigratieformulieren. Ik zeg dat ik die al aan de grens heb ingevuld, ik kan zelfs een doorslag laten zien, maar het is niet anders, ze moeten zich aan de regels houden. Ik maak nergens een probleem van. Het is precies hetzelfde in Israel, in Bangla Desh, in Ecuador, in Polen en in Ghana.

Vaak was ik opgelucht als ik weer terugkwam in Eritrea, nu was het vreemd en gespannen. Ik liet de taxi stoppen ergens in het centrum. Ik vond het niet nodig dat de taxichauffeur mij, een buitenlander, bij de school afzette. De school, dat was voor mij een intieme plek, waar ik mijn vrienden trof, en die wilde ik niet in gevaar brengen, ik koesterde ze als schuldeloze kinderen. Het weerzien op de school zou voor mij aanvoelen als een warm bad na een koude reis. Ik kwam tenslotte aan bij de school. Ik zag een soldaat, ik dacht dat het Yonas was, maar hij was het niet. Er waren nog meer soldaten dan de laatste keer. Ik trof Kibrom wel, maar Medhanie zag ik niet, en Eyob ook niet. Kibrom leek niet enthousiast om me na weer een paar jaar terug te zien. Hij was uitermate gereserveerd; een rustige kerel was hij altijd al, maar nu was hij niet op zijn gemak. Eyob kon hier niet meer werken, vertelde hij, maar  hij legde niet uit waarom niet. Medhanie kon hier niet meer werken omdat het niet meer toegestaan was voor vrouwen om een leidinggevende functie te bekleden. Ik liep door de gangen. Ik zag de bekende vrouwelijke docenten ook niet meer. De klassen waren ook veel leger. Nauwelijks nog meisjes. Vaak niet meer dan een paar studenten, of vier of vijf. Sommige lokalen waren leeg. Ik vroeg Kibrom waar de jongerejaars studenten waren. Naar het front, als soldaat. Alle jongens tussen de zestien en twintig jaar werden gerekruteerd. Als een student zich niet bij het militaire hoofdkwartier gemeld had, kwamen de soldaten die soms uit de klas halen, en dat ging niet zachtzinnig.

Ik kon wel wegkruipen van schaamte. Hoe schaapachtig had ik niet voldaan aan het verzoek van de plaatselijke autoriteiten om gegevens te leveren over het studentenbestand? Ik kon alles voor ze uitdraaien, welke leeftijden ze hadden - handig voor het uitselecteren van dienstplichtigen. De Afari werden het eerst gezuiverd. Had ik ze niet de namen van de Afari geleverd? Erger nog, ik heb de autoriteiten nog geholpen met een halfautomatische vertaling in het Tigriniya van door hen getapte telefoongesprekken van Afari.

Wie waren het beroerdst af? De Afari mochten niet dienen in het Eritrese leger. Dat maakte ze meteen brodeloos, want de overheid zou ze ook nergens anders in dienst nemen. Toen Eritrea zich afsloot van Ethiopië, stortte de handel in, terwijl die nog nooit iets voorgesteld had. Er was honger in de zuivere Afari-gebieden, en gebrek aan verder alles. Waren de Tigrinya-dienstplichtigen dan beter af? Kadaverdiscipline is een begrip dat je hier heel letterlijk kunt nemen. Ik sprak moeders van leerlingen die geronseld werden. Ronselen is ranselen, daar kwam het op neer. Ze groeven loopgraven in rotsachtig terrein in de bloedhete zon, maar er was geen afdeling in het leger die zorgde voor ravitaillering. Ze moesten maar zien of ze aan vers water en een stuk brood konden komen. Soldaten roofden van de boerenbevolking, alleen maar om te overleven. Lijken van soldaten die stierven in het veld zonder een vijand gezien te hebben, dat kwam je om de zoveel kilometer tegen. Officieren zagen erop toe dat soldaten zich hielden aan de dienstbevelen, zonder zich te laten afleiden door andere zaken, zoals het begraven van kameraden. De hyena’s zouden het terrein wel opruimen.

Dienstweigeraars kwamen in strafkampen terecht, maar de definitie van dienstweigeraar strekte zich uit tot de jongeren die misschien geacht werden een oproep te ontvangen, maar die nooit gezien hadden. Je kon al strafbaar zijn terwijl je van goeden wille was. In een strafkamp kon je je alleen staande houden door zo wreed te zijn dat je celmaten jou hun voedsel, water en hun plaats in de latrine afstonden zo lang je ze met rust liet. Je moest je gevangenbewaarders overtreffen in ploertigheid, dan kon je ook hun gunsten verwerven.

Massa’s jongens werden naar het front gestuurd, om de landsgrens, de vroegere provinciegrens, te beschermen tegen de Ethiopische agressor, en die werd in elk geval tegengehouden. Het is dan nog de vraag of het grote buurland nog belangstelling had voor een nieuwe confrontatie, en of die vermeende Ethiopische agressie niet een voorwendsel van het leger was om de positie van de hoge militairen te waarborgen. Het bovenste uiteinde van de voedselketen in stand houden, terwijl de onderste sport van de ladder al vermolmd is.

Blind, doof, naïef, traag, stom, laf, corrupt. Eén klein ding heb ik goed gedaan, maar rijkelijk laat. Ik heb walkie-talkies annex radio-ontvangers laten produceren, en die heb ik laten verspreiden onder soldaten. Ik heb een zendstation opgezet, niet ver van het oostfront. Ik heb een subversief programma constant boodschappen laten herhalen op zoveel verschillende frequenties, dat een drager van een ontvanger de boodschap niet zou kunnen missen. Via een andere frequentie konden de soldaten met de vrijwilligers praten en informatie uitwisselen, om ze een uitweg, heel letterlijk, terug naar huis te bieden, of naar een plek waar ze naar het buitenland konden uitwijken. De boodschap die onophoudelijk herhaald werd, luidde: “Bevrijd jezelf. Bevrijd jezelf. Bevrijd jezelf. Bevrijd jezelf. Etc.”

Ik heb mezelf bevrijd.

En ik heb tegelijk mijn vrijheid als offer gebracht. Ik ben lang op mijn post gebleven om te kijken of ik vogelvrij verklaarde dienstweigeraars op mijn manier kon redden. De laatste haarden van verzet in deze bloedige dictatuur heb ik uitgerust met ontvangst- en zendapparatuur, maar zonder signaalversleuteling. Die onvoorzichtigheid heeft nog enkele tientallen politieke vluchtelingen in de bebloede handen van het veiligheidsapparaat gejaagd. Om de verliezen goed te maken, heb ik ingebroken in het draadloze netwerk van de geheime dienst. Nu heb ik de schootsrichting omgekeerd. Ik kan hun berichten lezen, en mijn maten waarschuwen, en ik kan valse berichten aan de autoriteiten versturen met instructies om individuele arrestaties af te gelasten, en ik kan actieve eenheden op een dwaalspoor zetten. En, het mag protserig klinken, ik verzamel bewijzen van misdaden tegen de mensheid, gepleegd door dit bloedige bewind, voor het geval er ooit in Den Haag een internationale zaak wordt aangespannen tegen dit bewind wegens misdaden tegen de mensheid. Die documenten – onderschepte beleidsnota’s en dienstbevelen, foto’s en video’s van voltrokken vonnissen, en wat dies meer zij – heb ik voor een deel vooruitgestuurd, een ander deel gaat met deze brief mee, en tenslotte zal ik wanneer ik uit dit land ontsnap – als ik uit dit land ontsnap – wat nog rest met me meenemen.

Ze kunnen me elk moment thuis opzoeken, me arresteren, mij voor onbepaalde tijd in het donkerste hol gooien, of me met een rotsblok aan mijn voeten in de Rode Zee laten zakken. Dat laatste is het eenvoudigste, dan zijn ze in één keer van me af. Er is wel zoiets als een rechterlijke macht, maar die is er alleen voor geschillen tussen hooggeplaatste personen.

Daar komt de koerier, om deze spullen naar het vliegveld te brengen. Via Caïro en Parijs of Londen zal dit jullie wel bereiken. Voor mij ziet het er slecht uit. Ik zie, vlak voor de koerier met mijn laatste woorden vertrekt, de overvalwagen al aankomen.

Vaarwel vanuit dit helse paradijs. Ik zie jullie, misschien, als God het wil, in een volgend leven.