terug naar index

 

1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

8

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

9

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

10

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

11

De verdoolde Pool

"Schönen Abend noch, Fräulein. Buena sera, signorina. Kali spera. Dobre wetsjer." Ruurd had er weer een dag opzitten van rondleiden, vandaag in het vestingstadje Heusden. Het was een prachtige dag, en het is tenslotte ook een stadje om te zoenen. En als die schilderachtigheid hem ging vervelen, kon hij altijd nog het genoegen proeven om te vertellen hoe honderden stedelingen zich tijdens de oorlog schuilhielden in de keldergewelven onder het oude stadhuis, en hoe de Duitsers dat vlak voor de bevrijding lieten exploderen, met de halve stadsbevolking erin. Ohh, wat vonden ze dat gruwelijk; hij had er bijna weer spijt van. Het was tenslotte ook wel een heel leuke groep; er zaten zo drie, vier vrouwen in met wie hij het best nog even had willen afdrinken. Ruurds ijdelheid was makkelijk gestreeld. Hij was er goed in om zijn publiek met zijn verhalen mee te slepen. Hij kon ervan genieten, zo geboeid als ze naar hem stonden te luisteren.
Hij was de veertig al gepasseerd en was weer vrijgezel geworden, maar dat had zijn onverschillige zelfvertrouwen niet aangetast. Je zou niet denken dat veel vrouwen hem aantrekkelijk vonden; hij was niet atletisch en hij had eerder de kop van een drogist dan van een architect. Hij was wel weer een polyglot, en kon in de belangrijkste vier, vijf talen zijn publiek bezighouden. En als hij zich liet meeslepen in de gloed van zijn eigen verhaal, zag hij soms tot zijn genoegen hoe sommige vrouwen gevangen leken in zijn verhaal of in zijn ogen, of allebei.

Alsof hij er automatisch van uitging dat zijn gehoor bij de eerste lettergrepen die hij uitsprak al onder de indruk was, zo praatte Ruurd. Een hele tijd geleden, halverwege de jaren negentig, was hij 'summa cum laude' afgestudeerd in het nieuwe vak Woord- en Beeldcultuur aan de Gewestelijke Hogeschool van Woltersheim, de hoofdstad van de provincie Hesselland. Hij had daar een heerlijke tijd gehad. De bekostiging van het Hoger Onderwijs in de provincie werd in die tijd mede bepaald door de beoordeling van de docenten door de studenten. Sommigen denken dat het daardoor kwam dat docenten de studenten aanspraken met 'u' en 'meneer' en 'mevrouw', en dat studenten op hun beurt de docenten tutoyeerden, maar dat was altijd al zo geweest; daar zat geen oorzakelijk verband tussen.

Er zijn omstandigheden waar de 'gezetenen', de mensen die een vaste regelmaat en een degelijk afgescheiden privéruimte verlangden, zich niet mee zouden inlaten. Voor Ruurd was het leven niet minder draaglijk, wanneer hij bijvoorbeeld was aangewezen op een paar kamers zonder enige sanitaire voorzieningen. Hij vond het prima om een kroeg te moeten bezoeken om zijn behoefte te doen; niks was hem te gek, en hij profiteerde van de omstandigheden zoals hij die altijd weer anders aantrof, om de leefruimte van andere mensen te kunnen betreden. Hij stond open voor alles en iedereen. Hij praatte veel en makkelijk, hij ontmoette de gekste mensen, en steeds hoorde hij verhalen over de levens van die mensen die hem mateloos fascineerden.

Op dit moment had hij langs een centraal gelegen gracht een etage met een fantastisch uitzicht over het oude plein van de stad. Maar de etage had een voorhuis (de woonkamer) en een achterhuis (slaapkamer en de rest), waartussen een trappenhuis zat dat de bovenburen ook gebruikten. Die kwamen hem dus soms tegen in pyama, en omgekeerd moest Ruurd soms, als hij de straat op wilde, een kwartier wachten voordat het slecht ter been zijnde oudere stel met hun boodschappen naar boven waren langsgekomen. Dat die buren typische zijkerds waren die overal een probleem van konden maken, deerde hem niet. Hun dreinerige gezeur ging volkomen langs hem heen.

In zijn studietijd zag je Ruurd meer in de kroeg dan in de collegezaal. Meestal als hij één van de café's daar in de buurt binnenkwam, verliet hij het etablissement laat in de avond met dan eens die bebrilde schoonheid, en dan weer met een ander fotomodel in de richting van zijn kamers.

Hoe heerlijk het studentenleven ook mocht zijn aan de faculteit van de Vrije Kunsten in Woltersheim, het bestuur was nerveus door de grote aantallen studenten die in de jaren negentig van de humaniora overstapten naar de studie Bedrijfskunde, die je ook kon voltooien met een inschrijvingsduur van niet meer dan drie jaar, en vaak nog veel korter. Veel letterliefhebbers waren erachter gekomen dat ze in korte tijd rijk konden worden wanneer ze met hun creativiteit handeltjes konden opzetten, werkgelegenheidssubsidie kregen om ongeschoolde jongeren bijna voor niks in de winkel te zetten, teneinde uit het Oostblok ingekochte rommel met flinke winst te laten verkopen, en net voor het inzakken van de markt de zaak te verpatsen. De docentenstaf vergaderde tot de late vrijdagavond over hoe het wegtrekken van studenten Woord- en Beeldcultuur te stoppen. Ze waren er al toe overgegaan stapsgewijs het collegegeld aan deze faculteit terug te brengen naar nul gulden. En er was al een kansrijk voorstel om bij een paar studierichtingen stimuleringscollegegeld te heffen, ook wel 'negatief collegegeld' genoemd: de studenten zouden per saldo geen collegegeld betalen, maar ontvangen.

Met zijn brille en zijn wervelende conversatie maakte Ruurd wel indruk op zijn studiegenoten, en hij was ook geliefd vanwege zijn enorme enthousiasme voor heel uiteenlopende kunstuitingen. Ruurd vond een studiegenoot met wie hij de schilderkunst van de laatmiddeleeuwse Italiaan Giotto zou analyseren voor hun beider eindscriptie. Hij vond ook een gespecialiseerde docent bereid om hem te begeleiden, niet naar Italië natuurlijk, maar deze docent zou hem helpen met het theoretisch raamwerk voor zijn onderwerp, en die zou zijn eerste en meest kritische lezer zijn. Ruurd reisde per trein samen met de studiegenoot naar Padua en Assisi, en onderweg las hij een paar toneelstukken van Ibsen, waarvan hij zwaar onder de indruk raakte. Hij had het zo te pakken dat hij nog in de trein subiet afscheid nam van zijn studiegenoot, in Bern of Zürich uitstapte, en het vliegtuig pakte naar Oslo, om daar in de bibliotheek van de letterkundefaculteit alles uit te zoeken over leven en werk van de Noorse dramaschrijver. Het moest toch een sinecure zijn voor zijn scriptiebegeleider om nu over te stappen op een heel ander onderwerp in een andere discipline, en een ander cultuurgebied, redeneerde hij, want ze werkten tenslotte aan een instituut voor Woord en Beeld, en ze lieten zich voorstaan op hun universaliteit. Dat gold in elk geval niet voor zijn studiegenoot, die verknocht was aan de vroege Italiaanse schilderkunst, en het nu verder alleen moest rooien.

Zo brandde Ruurd de welwillendheid van zijn intellectuele omgeving in snel tempo op. De matige samenwerking met zijn studiegenoten van de Gewestelijke Hogeschool hadden hem de bijnaam 'de zwabberaar' bezorgd, maar nog altijd was men zo van hem gecharmeerd dat hij niet anders dan welwillende jongemannen om hem heen trof, en immer glimlachende studentes. De scriptiebegeleider, Kees Mierenboer, die zonder naslagwerk niets van Ruurds uiteenzetting over het Noorse naturalisme begreep, had wel wat extra avonduurtjes nodig om zich bij te spijkeren in deze tak van de wereldliteratuur.

Hij zou afstuderen in de laatste week van augustus. Hij was op vakantie gegaan naar Portugal, reisde rond, kwam op een avond aan in Amarante, zette zich op een caféterras, en had vrij snel intiem contact met een beeldschone meid uit West-Friesland, die hij dezelfde nacht nog besliep. Hij werd de volgende ochtend wakker in haar hotelkamer, alleen, met een kater, ging vergeefs naar haar op zoek in het stadje van de op de rivier dobberende parasollenbootjes, en zwierf verder in zijn eentje langs de berghellingen van de Gerés, langs de Spaanse grens. HIj beklom een top, maar keerde 's avonds niet op tijd terug naar het dal, kon in het donker geen pad meer naar beneden vinden en en moest de nacht bovenop de berg onder de kale koude nachthemel doorbrengen. Bij de afdaling de volgende ochtend probeerde hij terug naar het stadje te liften. Een auto stopte en hij stapte voorin; hij probeerde een praatje te maken met de niet bepaald praatgrage liftgever, voor het gemak in het Frans. Dat spraken de Portugezen liever dan het Spaans, wat Ruurd wel goed beheerste, maar waar de Portugezen een hekel aan hadden. Hij vroeg hem wat het embleem op zijn portier beduidde. Dat was het embleem van het taxibedrijf.

Hij kwam nog maar net op tijd terug in Woltersheim voor de buluitreiking, waar zijn familie en vrienden hem zouden zien afstuderen. Hij had te weinig tijd over om het praatje over zijn scriptie-onderwerp voor te bereiden, en stamelde zich door zijn referaat heen. Zijn vader was opgevallen hoe zijn scriptiebegeleider hoofdschuddend zijn gestuntel aanhoorde, en confronteerde hem daar na afloop mee. Ruurd voelde zich als een kind terechtgewezen. Hij zou voortaan niet meer aan zijn afstuderen terugdenken zonder rood aan te lopen, en hij zou zijn vader niet meer als een vriend kunnen zien.

Ruurd Beemstra weet natuurlijk alles van architectuur, zoveel dat het hem zelf de keel is gaan uithangen. Als hij gebouwen ziet in renaissance-stijl, dan wendt hij het gezicht af, en als hij vervolgens klassicistische bouw ziet, dan wil hij weglopen. Hij hangt dus niet graag in oude steden rond, terwijl dat beroepshalve vrijwel onvermijdelijk is. Als hij vrij is, fietst hij vanuit zijn buitenwijk in de middelgrote stad het platteland op. Hij houdt van het geheel van onbeduidende plattelandshuisjes dat hij daar aantreft, als een worp dobbelstenen die alleen oneven getallen oplevert. Het kan hem niet gewoon genoeg zijn, en er mag ook niet teveel ordening in de landerijen zitten. Daarom houdt hij ook meer van het wat hoger gelegen oosten van het land. Als hij in de polders van het lage westen zit, stoort hij zich aan de kaarsrechte regelmaat van het slotenpatroon.

Ruurd komt weer eens 'thuis', in het huis in het dorp elders midden in het land, waar zijn ouders wonen, en zijn broer en zus. Zijn vader, Roderik Beemstra, heeft wel enige verwachtingen van hem. Pa Beemstra heeft een belangrijke administratieve functie bij de grote landbouwcoöperatie in het midden van het land; het gaat niet altijd goed met het bedrijf, en daar maakt hij zich wel zorgen over. Hij is erg betrokken bij het kantoor en de aangesloten boerenbedrijven. In zijn vrije tijd doet hij wel aan tekenen en hij leest veel over kunst en architectuur. Hij is blij dat zijn zoon iets is gaan studeren waar hij zelf ook voor had kunnen kiezen. De afstudeerplechtigheid probeerden ze allebei te vergeten. Zijn vader vraagt wat zijn voltooide opleiding nu gaat betekenen voor zijn positie als gids. Zou hij bij het museum van Woltersheim, waar hij wel regelmatig als gids werkte, een positie kunnen krijgen? Ruurd praatte er even met een zekere vaagheid over, en probeerde vader bij het thema vandaan te sturen. Hij vertelde zijn vader dat hij bij de Hogeschool zijn inschrijvingsduur nog niet helemaal verbruikt had; hij had vroeg in het studiejaar zijn diploma gehaald. Hij zou nog een cursus Pools gaan doen. Ze zaten nu in december, dus pas halverwege het cursusjaar. De cursus Taalverwerving van het Pools zou in het tweede semester beginnen. Hij zou braaf de werkcolleges volgen, maar hij kon er wel van op aan dat hij wat betreft studieresultaten meteen in de voorhoede zou komen, aangezien hij al wel een behoorlijke voorsprong had met zijn beheersing van het Russisch, wat tenslotte sterk verwant was aan het Pools.

Ruurds deelname aan de colleges Pools waren bijna rampzalig. Het kwam vrijwel niet voor dat hij al aanwezig was bij aanvang van het college. De docent, een man die praktisch een leeftijdgenoot van Ruurd was, maar van Poolse afkomst, was welwillend, maar hij begon langzaam een hekel te krijgen aan de student die een air had als was hij de kroonprins van Lombardije, en het niet bestond om de docent eens ongestoord een hoorcollege te laten geven zonder hem met vragen te onderbreken, en nog steeds het lesboek niet had aangeschaft en altijd medestudenten verzocht hun boek met hem te delen. Zijn bijdragen aan het college waren indrukwekkend, maar de filologische uitwijdingen waarmee zijn interpellaties gepaard gingen, hielden de lessen stelselmatig een kwartier of langer op. Veel studenten waren eenvoudige Nederlandse jongens en meisjes met één Poolse ouder, die graag snelle voortgang wilden maken om spoedig met hun vader en moeder in hun eigen taal te leren spreken. Of ze spraken altijd al de taal met hun Poolse vader of moeder, en wilden het juist leren schrijven. Er was één meisje van Poolse afkomst, een muizig type met een brilletje en een knotje die hem wel leuk scheen te vinden. Dat kreeg hij in de gaten, en zij zou dus het slachtoffer zijn dat stelselmatig nog een kwartier moest nablijven om zijn diepgaande gegraaf en gevraag te ondergaan. Filomena heette ze; haar vader had Grieks gestudeerd, en haar moeder was Pools.

Eenmaal het knotje losgetrokken en de bril verwijderd, openbaarde Filomena haar minder intellectuele kanten. Ze had een onvermoede woeste zinnelijkheid. Ze was op meerdere gebieden opgewassen tegen Ruurd. Ze was rustig en geduldig en ze was één van de eerste meiden in zijn omgeving die zich niet direct overklast voelde door zijn vaak verpletterende en irritante boekenwijsheid. Eindelijk hoefde Ruurd zich niet in te houden; eindelijk een vrouw die niet meteen uit het raam of naar de deur begon te kijken als hij zich verloor in een monoloog en een gewillig gehoor verlangde.

Natuurlijk gingen ze heel snel samenhokken. Ze hadden een lekker leven, en Filomena vond alles best. Ruurd kon ongeremd zijn opgewondenheid bij haar laten vieren, en net zo goed liet ze zich volslagen verwaarlozen als hij zich iets in zijn hoofd had gehaald waarvoor hij alle boekenkasten thuis of in de faculteitsbiep overhoop moest halen. Geen nacht was hetzelfde bij hen, en het duurde een paar maanden voordat er normale nachten gedraaid werden, met even voor middernacht op stok gaan, en ergens tussen zeven en acht gezond weer op. Maar normaal zou niet de norm zijn. Als je dacht dat Ruurd gewoon sliep, dan kon er nog heel wat gaande zijn. Filomena ving het één en ander op, als ze wakker werd van zijn gemompel. Hele verhalen kon hij houden in zijn slaap, en soms praatte hij verstaanbaar, maar meestal was er geen touw aan vast te knopen. Het viel haar op dat hij soms praatte in zijn slaap, maar niet zozeer onverstaanbaar mompelde, als wel een weloverwogen vertoog leek te houden waar daarentegen geen jota van te verstaan was. Na een aantal weken ging ze erop letten, en stelde vast dat het geen willekeurig gebrabbel was, als van een baby, maar dat er structuur in zat: een afwisseling van open en gesloten lettergrepen, een distributie van allerlei klanken en combinaties die in verschillende talen voorkwamen, een bepaalde zinsmelodie, en er was één constante: er was geen chocola van te maken.

Filomena wist niet hoe ze het had met hem. Ze vond het enorm fascinerend. En met haar fascinatie ging ze nogal berekenend te werk. Ze vreesde dat als ze er tegenover hem over begon, en hem uitvroeg wat het was, welke taal hij sprak, dat het dan zou stoppen; dat hij, gealarmeerd zichzelf in bedwang probeerde te krijgen en vervolgens in zijn slaap zou zwijgen. Dat wilde ze niet. Hij kon 's nacht soms dingen in het Duits of Spaans en dan weer in het Russisch uiten, maar elke nacht kwam er een moment dat hij een taal ging spreken die zij niet kende. Het ging om één specifieke taal die ze niet kon thuisbrengen. Ze sprak niet meer dan zes of zeven talen, maar alle talen van Europa en het Nabije Oosten zou ze wel herkennen. Ze kende geen Keltische talen, maar ze wist dat ook hij geen Keltische taal beheerste. De enige manier om er vat op te krijgen was door hem te tapen, door een cassetterecorder zijn nachtelijk gebrabbel te laten opnemen, op te blijven terwijl hij sliep en gewoon zoveel cassettekantjes als nodig was met zijn slaapspraak te laten vollopen, en vervolgens nagaan wat het was.

Haar slaapgebrek ging zijn tol eisen, en Ruurd maakte wel een opmerking dat ze wat mat overkwam, maar daar praatte ze overheen. Nu had ze een aantal bandjes met zijn nachtelijk gebrabbel, en ze kon ernaar luisteren, maar wat moest ze er verder mee? Ze liet het even rusten.

Ze reizen in hun gammele Renault-4 naar het zuiden van Polen om de prachtige oude steden Breslau en Krakau te bezoeken, ze komen langs Cottbus in het nog maar pas aan het communistische Oostblok ontrukte oosten van Duitsland en stoppen daar. Ze weten dat een deel van de bevolking in dat gebied een Slavische taal spreekt, maar het is geen Pools; het heet Wendisch en Sorbisch; het zijn twee enigszins verschillende Slavische talen, die nog door enkele tienduizenden mensen gesproken worden. Ruurd noemt ze enigszins spottend 'verdoolde Polen'. Filomena vindt het een grappige assonantie, maar zijn opmerking brengt haar van haar a propos. Ze zegt tegen Ruurd: "je bent zelf een verdoolde Pool". Ruurd snapt de grap niet. Hij zegt: "Mensen mogen mij vreemd vinden, maar dat ik dat uit jouw mond hoor, dat verbaast me. Je bent de eerste en de enige die me begrijpt. Ik ben een polyglot, en jij ook en daarin vinden we elkaar. Dat is toch fantastisch? Ik ben nog nooit zo gelukkig geweest. Nooit meer eenzaam! We zijn als Wallace en Grommit, Statler en Waldorf, Peppi en Kokki, welja, als Pipo en Klukkluk, nee, beter nog: als Pipo en Mamaloe! We passen bij elkaar en we passen in elkaar!"

"Godallejezus-nog-aan-toe, je bent geen Pool, je bent niet verdoold, je bent een ordinaire idiote zakkenwasser! Wat is dat voor losgeslagen doorgefokte maniakale onzin! "In elkaar passen"? Ik ben toch goddomme geen sexpop! Zoek een hoer als je alleen maar met iemand wil neuken! Pak vannacht op straat een of andere loopse teef als je persé ergens iets in wil steken. Lazer op! Laat me met rust!"

Ergens moest Ruurd iets gevoeligs geraakt hebben, zou je zeggen. Filomena was vanavond even een beetje reizensmoe, misschien. Wellicht was alle gothische pracht van zestiende-eeuwse raadhuizen, het broos filigrain van middeleeuwse markthalgevels, en de door rivieren omspoelde kerktorenparen wat in haar netvliezen gaan kriebelen. Zou het vooruitzicht om morgen, nu ze tenslotte in Zuid-oost Polen zaten, toch eens tussen alle vermoeienissen door nog even in Auschwitz de dodenfabrieken te bezoeken met de gaskamers en de schedelbergen, haar toch wat kribbig en lichtgeraakt hebben gemaakt? Het kan ook zijn dat de confrontatie met Ruurds griezelige nachtelijke ijlwanen in een ongehoorde oertaal haar nog wat vraagtekens had doen plaatsen bij zijn veronderstelde wetenschappelijke nuchterheid. En dan hebben we nog niet gedacht aan de aanslag op haar opgewektheid, toegebracht door het doorwaken van de afgelopen vier nachten, teneinde zijn ijlende droomspraak te kunnen vastleggen voor linguïstisch researchwerk.

Voor vandaag zat het er wel even op, maar binnenkort moest ze hem wel confronteren met zijn 'nocturnes', de nachtelijke sessies waarin hij een soort 'jabberwocky' sprak, maar anders: geen onzinwoorden ingebed in normaal verstaanbaar Engels zoals in het vervolgverhaal van Alice in Wonderland, maar totaal onverstaanbare spraak; misschien betekenisloos gebrabbel, of misschien een taal die ze gewoon niet kenden. Een paar dagen later liet ze hem een paar bandjes horen op de walkman. Ruurd verstomde. Hij die nooit om een woord verlegen zat, was totaal sprakeloos. Was hij schizofreen? Was hij een soort Dr. Jekyll en Mr. Hyde?

Ze bleven niet langer hangen in de prachtige oude Silezische steden. De volgende dag keerden ze terug naar Woltersheim. Door alle vermoeienissen en spanningen lieten ze de kwestie-'In-slaap-gesproken-uitgestorven-taal' even rusten. Ze hadden samen een corpus van materiaal op de cassettes, en dat bleef voorlopig beschikbaar. Ze gingen weer naar de colleges Taalverwerving van het Pools. Elk voor zich luisterden ze soms naar fragmenten van de bandjes, maar het leek ze verstandig om het even te laten betijen.

Ze luisterden tenslotte samen naar de bandjes met het onverstaanbare gebrabbel. Het leek op geen enkele taal die ze kenden. Het was geen Germaanse, geen Romaanse en ook geen Slavische taal; het leek in elk geval niet op iets wat ze kenden. Het was hoogstwaarschijnlijk een Keltische taal. Ze konden de klanken goed verstaan, en ze hebben samen grote stukken tekst getranscribeerd, dat wil zeggen, gewoon de uitgesproken lettergrepen overgeschreven in fonetische tekens. Toen ze klaar waren, hebben ze het vergeleken met bestaande Keltische teksten. Ze zochten woorden terug in het Schots-Gaelic woordenboek. Veel woorden leken wel wat op lemma's in dat woordenboek, maar andere weer helemaal niet. Ze houden het er voorlopig op dat het Gallisch moet zijn geweest, de taal die tot de vroege middeleeuwen in Frankrijk en veel andere delen van West-Europa werd gesproken. Zo luidt het Gallische woord voor ‘zoon’ mapos, verwant aan het oud-Ierse maqqas, wat mac geworden is in het Iers en Schots; denk maar aan namen als MacGregor, 'zoon van Gregor'.

Ruurd was nooit in Ierland of Schotland geweest; hij had nooit iemand een Keltische taal horen spreken, en het Gallisch had hij helemaal nooit gehoord kunnen hebben, want het was uitgestorven lang voor Karel de Grote was geboren. Maar wat ze Ruurd in zijn slaap hoorden ijlen, dat zou voor Asterix en Obelix klare taal zijn geweest. Het was een mysterie hoe hem dat ooit ter ore kon zijn gekomen.

Ruurd kan zich over het algemeen vrij goed herinneren, als hij wakkergeworden was, wat hij gedroomd had. Dat was nu ook zo. Zodoende had hij dus, wanneer hij zijn herinneringen zou uitschrijven, een tekst die een vrij exacte vertaling was van het Gallisch dat hij had uitgekraamd, of die daar op zijn minst een globale afspiegeling van was. Het idee, dat op die manier een uitgestorven taal voor de linguïstische gemeenschap ter beschikking zou kunnen komen, zou in die kringen wereldschokkend zijn. Dat wil zeggen, voor de weinige wetenschappers die het serieus zouden nemen. Het verhaal dat hij in zijn slaap uitkraamde, ging ongeveer als volgt:

Gwendolyn, een jonge edelvrouw, is meerderjarig geworden, en ze was beloofd aan Llewellyn, een goede partij, zoon van het hoofd van een baronie in het aangrenzende gewest, een aantrekkelijke partij, maar verder een stijve hork. Gwendolyn zag eens in haar droom een andere man, geen edelman, maar een boerenzoon. Ze herkende in die droom een jongeman die ze wel eens zag werken op het veld in de buurt van het kasteel. Het was een horige van de buurbaronie. De boerenzoon Aswolt, merkte de belangstelling van de edelvrouw, maar durfde niet zo gauw iets in haar richting te ondernemen. En zo voort...

Kortom, wel ongeveer het meest platgetreden pad dat je kunt bedenken, zelfs voor de nooit tot volle wasdom gekomen middeleeuwse Gallische vertelkunst. Ruurd zou het zelf bedacht kunnen hebben, maar hij noch iemand die in onze twintigste eeuw leefde, kende meer dan drie woorden Gallisch.

Het leek Ruurd en Filomena verstandig om hier nog niet meteen mee naar buiten te treden. Wel moest hij in de tussentijd uitzoeken hoe dit probleem aan te pakken. Het was een klus die je kon vergelijken met een archeologische expeditie, of, eenvoudiger gezegd: een opgraving. Er waren tenslotte drie lagen te verkennen in de geschiedenis van het belangrijkste gebied van de Kelten: Frankrijk. Het zat zo:

  1. Frankrijk werd, voor zover we weten, het eerst bewoond door Kelten: de Galliërs
  2. Rond het begin van de jaartelling veroverden de Romeinen heel Gallië ("Héél Gallië? Nee..."). De oorspronkelijke bevolking, de Kelten, raakten geleidelijkaan geromaniseerd: ze zouden uiteindelijk allemaal tot op zekere hoogte het Latijn van de Romeinse overheersers leren spreken.
  3. De Franken, een Germaanse stam uit het midden en zuiden van het huidige Duitsland, zochten nieuw territorium in Gallië. Een deel van de Romeinen vertrok naar Italië. Ook de Franken nemen uiteindelijk het Latijn van de nog overgebleven Romeinen en de geromaniseerde Kelten over.

De taal die sindsdien in Frankrijk gesproken wordt is grotendeels tot stand gekomen in de tweede fase; het Frans is tenslotte een Romaanse taal. Er zijn ook een relatief klein aantal woorden te vinden van Germaanse afkomst, uit de derde fase, dus. Een voorbeeld is het woord 'jardin', verwant met het Duits 'Garten' en het Nederlandse 'gaarde'. Woorden van Keltische oorsprong, de eerste fase, moet je met een lampje zoeken. Franse Keltische woorden zijn 'broche', 'crème', 'changer', Nederlandse Keltische woorden zijn 'bek', 'broek', 'kaai', 'lans', 'mijn' (in de bodem), 'saai'.

Ruurd maakt contact met een Parijzenaar die ooit iets in Woltersheim heeft gedaan, met wie hij nog regelmatig dingen uitwisselde. Louis kende weer iemand aan de Sorbonne, een historicus die wel wat wist van de Franse prehistorie, maar uit de aard der zaak - prehistorie is letterlijk 'voor'-geschiedenis, dus er was weinig feitelijks - wist Louis niet meer dan een paar overgeleverde Gallische woorden, en maar een paar artefacten uit de vroege kunstgeschiedenis. Hij zou Ruurd in contact brengen met een keltoloog. Toen die de bandopname hoorde en de transcriptie van hem te zien kreeg, was die helemaal door het dolle heen. Ruurd zorgde zo gauw mogelijk voor een fotokopie van de tekst en liet in de mediatheek ook de cassette van de keltoloog dupliceren. Hij zag wel, ook al verstond hij hun gemompel niet, dat andere wetenschappers schamperden over de vondsten waar de keltoloog hen mee lastigviel. De keltoloog stelde vast dat het de eerste en de enige aaneengesloten tekst van een paar pagina's in enige Keltische taal was, en dat dit beslist een doorbraak in de keltologie zou veroorzaken. Zijn collega's zagen het aan als het zoveelste staaltje van geschiedvervalsing, en namen niet de moeite er enige kennis van te nemen.

De directeur van de talenfaculteit van de Sorbonne regelt een stipendium en een salaris en een tijdelijke woning voor Ruurd, en spreekt met hem af dat hij voor een deel van de werkweek ter beschikking van de faculteit blijft gedurende tenminste drie maanden. Ruurd zal een serie colleges over het Keltisch houden; hij krijgt een aantal weken om dat voor te bereiden. Hij is erg verguld met de opdracht. Filomena kan bij hem intrekken in het ruime appartement dat Ruurd ter beschikking krijgt; zij zal als zijn onbezoldigde assistente gaan werken. Er lijkt een mooie tijd voor hen beiden aan te breken. Voor Ruurd is het voorbereiden en geven van colleges in het Frans geen sinecure, maar hij slaat zich er met constante hulp van Filomena doorheen. Wat hem wel steeds meer stress geeft, zijn de studenten die zijn Keltische pretenties niet slikken en hem voor een bedrieger houden. Die leggen zijn colleges lam met wantrouwen en hoon. Domme Hollanders die met sprookjes over Kelten komen aanzetten, val ons niet lastig! Aan het eind van de collegetermijn zijn de twee enige keltologen van de Sorbonne, Ruurd en Filomena, zo doorgedraaid door de constante kritiek dat ze zo snel mogelijk de universiteit, Parijs en Frankrijk in het geheel zo snel mogelijk hopen te kunnen verlaten.

De vliegreis - we kunnen zeer wel spreken van een 'vlucht' - naar Tokio duurt bijna een etmaal, maar dan zijn ze voor hun gevoel wel in één keer van hun zorgen af. Ruurd heeft vanuit Parijs kunnen regelen dat zowel hij als Filomena toeristisch gids voor Europese bezoekers worden in Japan, als zij de stoomcursus Japanse Taal en Cultuur van drie weken met succes voltooien. Ruurd en Filomena genieten enorm van de sfeer van toewijding en discipline die de Japanse privédocenten uitstralen. Dat de twee spontaan beginnen met een cursus Japanse taal, vatten de bescheiden Japanse werkgevers op als een bonus voor het genoten vertrouwen. Ruurd en Filomena gaan helemaal op in de Japanse cultuur. Ze zijn fanatiek in het leren van de taal. Ze voltooien de voorbereiding voor hun werk, en voor een paar weken rest hun niets anders dan voor al hun doordeweekse uren zich aan de Japanse studie te wijden. Voor jonge Europeanen mag het anno 1994 normaal schijnen dat ze voor altijd als man en vrouw kunnen samenleven en samenwonen zonder getrouwd te zijn, zo niet voor Japanse werkgevers en de autoriteiten. Ze trouwen daarom maar, en zo verliefd als ze zijn, vergt het van hen weinig inleving om hun huwelijksdag als hun mooiste dag te beschouwen.

Er lijkt een tijd van totale harmonie aangebroken voor het Nederlandse expatpaar. Zoals te verwachten valt, maken ze enorme vorderingen in het leren van het Japans. Eén interessant aspect van de Japanse taal is, dat de mannen en vrouwen een sekse-specifiek lexicon hebben. Voor heel veel woorden is er een mannelijke variant en een vrouwelijke. Ruurd en Filomena nemen, als altijd, de talenstudie bloedig serieus, en leven zich totaal in hun rollen in. Ze gaan voor veel jonge Japanners in hun omgeving zelfs als rolmodel dienen. De laatste decennia nemen Japanse jongeren de seksespecifieke woordenschat niet mee zo serieus, maar de plaatselijke jongeren die de twee Europeanen ontmoeten, raken onder de indruk, en gaan van lieverlee hun genderlect herwaarden en upgraden. Onze jonge Nederlandse ingezetenen spreken de landstaal als ze Japans publiek rondleiden en verder gedurende al hun vrije tijd, ook als ze samen alleen zijn. Als die twee eenmaal een nieuwe taal leren, dan wordt dat vaak een kwestie van leven of dood.

Nu spreekt Ruurd Japans met de mannelijke woordenschat, en Filomena in het vrouwelijke idioom, zoals iedereen in het land dat van kindsbeen heeft geleerd. Het uiten van gevoelens in woord en gebaar is iets wat, zo schijnt het hun althans toe, in dit land niet in het openbaar plaatsvindt. Heel geleidelijk treedt een lichte verkoeling tussen het stel in, en ze hebben zelf nauwelijks in de gaten dat ze zich enigszins tegen elkaar aan het afzetten zijn. Uiteraard heeft elk van hen na verloop van tijd hun eigen buitenlandse toeristengroepen om rond te leiden. Daarbij heeft Ruurd nu ook zijn eigen mannelijke Japanse vrienden, en zit Filomena in een Japans meidenclubje. De huiselijke gesprekken tussen de twee hebben bijna alleen nog een huishoudelijke functie. Filomena is de eerste die begint over een eigen leefruimte. Dat komt neer op verhuizing, want de appartementen in Tokio zijn zo klein dat je per definitie altijd op elkaars lip zit. De sfeer tussen de twee voormalige geliefden is dusdanig bekoeld, dat Filomena haar verse echtgenoot feitelijk dwingt een andere woning te zoeken en die te betrekken. Vanaf die dag zullen ze elkaar niet meer zien.

Ruurd ziet vanaf dat moment de zon niet langer rijzen. Hij kan niet langer aarden op Japanse bodem, en, zodra hij aan zijn laatste verplichtingen voldaan heeft, neemt hij zijn geld op, wisselt het om en pakt hij zijn boeltje, en boekt de eerste vlucht het land uit, liefst zo ver weg als maar mogelijk, naar het verste noorden, of het verste zuiden, het was hem om het even naar welke pool hij verdoolde. Hij kocht blind een ticket naar de eerste bestemming die op het bord verscheen. Die middag is dat Pyongyang, in Noord-Korea. Daar zwerft hij doelloos rond in de stad. De grauwheid van de omgeving werkt kalmerend op zijn gemoed. Geen opgewekte mensen en vrolijke klanken in de straten, geen kleur achter de bestofte winkelruiten, niets wat een hinderlijk contrast kon vormen met zijn duistere gemoed. Voldaan aanvaardde hij zijn nieuwe en laatste rustplaats: een kale kamer, een aanrecht met een druppende koudwaterkraan in een verbrokkelend gebouw van donker beton.